Modernisering Nederlands huwelijksvermogensrecht aanstaande

huwelijksvermogensrecht

De Tweede Kamer heeft op 19 april jl. het wetsvoorstel aangenomen tot beperking van de wettelijke gemeenschap van goederen. Naar verwachting wordt dit wetsvoorstel ook door de Eerste Kamer aangenomen. Na een jarenlange ‘zoektocht’ naar modernisering van het Nederlands huwelijksvermogensrecht zal deze wet waarschijnlijk per 1 januari 2017 in werking treden.

Hoe is de situatie nu? Als men onder toepassing van Nederlands recht trouwt zonder huwelijksvoorwaarden te maken, dan trouwt men in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen. Dit betekent dat al het vermogen van beide echtgenoten in beginsel in de huwelijksgemeenschap valt. Dit geldt ook voor het voorhuwelijks vermogen (bezittingen én schulden) en ook voor vermogen dat door schenking en/of erfrecht verkregen wordt (tenzij een uitsluitingsclausule geldt). Een schuldeiser kan zich voor een privéschuld van een echtgenoot verhalen op alle goederen uit de huwelijksgemeenschap.

Hoe wordt het straks? Als het wetsvoorstel ongewijzigd wordt aangenomen, betekent dat onder meer het volgende: trouwt men onder toepassing van Nederlands recht zonder huwelijksvoorwaarden te maken, dan trouwt men nog steeds in de wettelijke gemeenschap van goederen. Deze huwelijksgemeenschap is echter beperkter dan nu, omdat ‘slechts’ het tijdens het huwelijk verworven vermogen in beginsel tot de huwelijksgemeenschap behoort. Enkele belangrijke verschillen met het huidige stelsel zijn:

  • Het voorhuwelijks vermogen van een echtgenoot blijft zijn/haar privévermogen. Voorhuwelijks vermogen dat aan beide echtgenoten toebehoort, valt wel in de beperkte huwelijksgemeenschap;
  • Vermogen dat wordt verkregen door schenking of erfrecht zal in beginsel buiten de huwelijksgemeenschap blijven;
  • Een schuldeiser kan zich voor een privéschuld van een echtgenoot verhalen op de helft van de waarde van de goederen uit de huwelijksgemeenschap;
  • Aanstaande echtgenoten die een algehele gemeenschap van goederen wensen, moeten hiervoor tijdig huwelijksvoorwaarden laten opstellen.

Het wetsvoorstel zal van toepassing zijn op huwelijken aangegaan na inwerkingtreding hiervan. Op huwelijken aangegaan vóór inwerkingtreding geldt de huidige wet.

AOW-leeftijd blijft stijgen

AOW-leeftijd Op 1 januari 2016 ging de AOW-leeftijd omhoog naar 65 jaar en 6 maanden. Er moesten dus 6 maanden langer AOW-premies worden betaald en de AOW-uitkering ging zes maanden later in. De hogere AOW-leeftijd heeft ook gevolgen voor de heffingskortingen, zoals de ouderenkorting. De AOW-leeftijd wordt op 1 januari 2017 met 3 maanden verhoogd naar 65 jaar en 9 maanden. Vanaf 2019 stijgt de AOW-leeftijd jaarlijks met stappen van 4 maanden. Vanaf 2022 wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. Er is dan 5 jaar van tevoren bekend wanneer het recht op AOW ingaat.

Einde VAR in 2016 met overgangregeling tot 1 mei 2017

Veel zzp’ers werken met een Verklaring Arbeidsrelatie (VAR). Vanaf 1 mei 2016 is de VAR- verklaring vervangen door modelovereenkomsten tussen zzp’ers en hun opdrachtgevers. Dit moet zowel bedrijven als zzp’ers meer duidelijkheid verschaffen. Met de invoering van de nieuwe wet wordt de verantwoordelijkheid voor de opdrachtgever groter, aangezien deze een grotere rol gaat spelen bij de invulling van de overeenkomst. Eerder lagen de verantwoordelijkheid en de financiële gevolgen nog vooral bij de zzp’er.

Als beide partijen volgens de goedgekeurde overeenkomst werken, lopen zij geen risico op naheffingsaanslagen of boetes. Als de Belastingdienst toch een dienstverband vaststelt, zijn opdrachtgever en -nemer samen verantwoordelijk. Nu de Verklaring Arbeidsrelatie is afgeschaft, krijgen opdrachtgevers en zzp’ers tot 1 mei 2017 de tijd om zo nodig hun werkwijze aan te passen.

Berekening belasting box 3 wordt anders vanaf 2017

Berekening belasting boxU betaalt belasting over een deel van uw vermogen, de zogenoemde grondslag sparen en beleggen. Dat is de waarde van uw vermogen op 1 januari van het jaar waarover u aangifte doet, min uw heffingvrij vermogen.

Tot en met 2016 gaat de Belastingdienst ervan uit dat u een voordeel van 4% hebt over uw‘grondslag sparen en beleggen’. Over dat voordeel van 4% betaalt u 30% inkomstenbelasting. U betaalt dus 1,2% belasting over uw ‘grondslag sparen en beleggen’.

Vanaf 2017 verandert de berekening van de belasting die u moet betalen over uw vermogen. Er zijn dan 3 vermogensschijven. De gedachte hierachter is dat mensen meer voordeel hebben over het vermogen als dat vermogen groter is. Bij iedere volgende vermogensschijf gebruikt de belastingdienst daarom een hoger percentage om dat voordeel te berekenen. Verder gaat het heffingvrij vermogen omhoog naar € 25.000 per persoon.

Voorgesteld wordt om de structuur van box 3 te herzien door met ingang van 1 januari 2017 het forfaitaire rendement als volgt te wijzigen:

Grondslag Forfaitair rendement 2015/2016 Forfaitair rendement 2017
€ 0 – € 75.000 4,0% 2,9%
€ 75.000 – € 975.000 4,0% 4,7%
> € 975.000 4,0% 5,5%